Top 100 Duitse woorden

Wij geloven dat je eerst de belangrijkste Duitse woorden moet leren om je reis op weg naar vloeiend Duits spreken op de juiste manier te beginnen. De Duitse woordenlijst hieronder bevat 100 van de meest gebruikte Duitse woorden. Bekijk voor meer van dat soort woordenschat ons gele Duitse woordenschatboek aan het einde van deze pagina.

Duits woordenschat 1-20

Nederlands	Duits
ik in het Duits	ich
je/jij in het Duits	du
hij in het Duits	er
zij in het Duits	sie
het in het Duits	es
we/wij in het Duits	wir
jullie in het Duits	ihr
zij in het Duits	sie
wat in het Duits	was
wie in het Duits	wer
waar in het Duits	wo
waarom in het Duits	warum
hoe in het Duits	wie
welke in het Duits	welches
wanneer in het Duits	wann
dan in het Duits	dann
als in het Duits	wenn
echt in het Duits	wirklich
maar in het Duits	aber
omdat in het Duits	weil

Nederlands

Duits

ik in het Duits

ich

je/jij in het Duits

hij in het Duits

zij in het Duits

sie

het in het Duits

we/wij in het Duits

wir

jullie in het Duits

ihr

zij in het Duits

sie

wat in het Duits

was

wie in het Duits

wer

waar in het Duits

waarom in het Duits

warum

hoe in het Duits

wie

welke in het Duits

welches

wanneer in het Duits

wann

dan in het Duits

dann

als in het Duits

wenn

echt in het Duits

wirklich

maar in het Duits

aber

omdat in het Duits

weil

Duits woordenschat 21-60

Nederlands	Duits
niet in het Duits	nicht
deze in het Duits	dieses
Ik heb dit nodig in het Duits	Ich brauche das
Hoeveel kost dit? in het Duits	Wie viel kostet das?
dat in het Duits	das
alle in het Duits	alle
of in het Duits	oder
en in het Duits	und
weten in het Duits	wissen (wusste, gewusst)
Ik weet het in het Duits	Ich weiß
Ik weet het niet in het Duits	Ich weiß nicht
denken in het Duits	denken (dachte, gedacht)
komen in het Duits	kommen (kam, gekommen)
zetten in het Duits	legen (legte, gelegt)
nemen in het Duits	nehmen (nahm, genommen)
vinden in het Duits	finden (fand, gefunden)
luisteren in het Duits	zuhören (hörte zu, zugehört)
werken in het Duits	arbeiten (arbeitete, gearbeitet)
praten in het Duits	sprechen (sprach, gesprochen)
geven in het Duits	geben (gab, gegeben)
leuk vinden in het Duits	mögen (mochte, gemocht)
helpen in het Duits	helfen (half, geholfen)
houden van in het Duits	lieben (liebte, geliebt)
bellen in het Duits	telefonieren (telefonierte, telefoniert)
wachten in het Duits	warten (wartete, gewartet)
Ik vind je leuk in het Duits	Ich mag dich
Ik vind dit niet leuk in het Duits	Ich mag das nicht
Hou je van mij? in het Duits	Liebst du mich?
Ik hou van jou in het Duits	Ich liebe dich
0 in het Duits	null
1 in het Duits	eins
2 in het Duits	zwei
3 in het Duits	drei
4 in het Duits	vier
5 in het Duits	fünf
6 in het Duits	sechs
7 in het Duits	sieben
8 in het Duits	acht
9 in het Duits	neun
10 in het Duits	zehn

Nederlands

Duits

niet in het Duits

nicht

deze in het Duits

dieses

Ik heb dit nodig in het Duits

Ich brauche das

Hoeveel kost dit? in het Duits

Wie viel kostet das?

dat in het Duits

das

alle in het Duits

alle

of in het Duits

oder

en in het Duits

und

weten in het Duits

wissen (wusste, gewusst)

Ik weet het in het Duits

Ich weiß

Ik weet het niet in het Duits

Ich weiß nicht

denken in het Duits

denken (dachte, gedacht)

komen in het Duits

kommen (kam, gekommen)

zetten in het Duits

legen (legte, gelegt)

nemen in het Duits

nehmen (nahm, genommen)

vinden in het Duits

finden (fand, gefunden)

luisteren in het Duits

zuhören (hörte zu, zugehört)

werken in het Duits

arbeiten (arbeitete, gearbeitet)

praten in het Duits

sprechen (sprach, gesprochen)

geven in het Duits

geben (gab, gegeben)

leuk vinden in het Duits

mögen (mochte, gemocht)

helpen in het Duits

helfen (half, geholfen)

houden van in het Duits

lieben (liebte, geliebt)

bellen in het Duits

telefonieren (telefonierte, telefoniert)

wachten in het Duits

warten (wartete, gewartet)

Ik vind je leuk in het Duits

Ich mag dich

Ik vind dit niet leuk in het Duits

Ich mag das nicht

Hou je van mij? in het Duits

Liebst du mich?

Ik hou van jou in het Duits

Ich liebe dich

0 in het Duits

null

1 in het Duits

eins

2 in het Duits

zwei

3 in het Duits

drei

4 in het Duits

vier

5 in het Duits

fünf

6 in het Duits

sechs

7 in het Duits

sieben

8 in het Duits

acht

9 in het Duits

neun

10 in het Duits

zehn

Duits woordenschat 61-100

Nederlands	Duits
11 in het Duits	elf
12 in het Duits	zwölf
13 in het Duits	dreizehn
14 in het Duits	vierzehn
15 in het Duits	fünfzehn
16 in het Duits	sechzehn
17 in het Duits	siebzehn
18 in het Duits	achtzehn
19 in het Duits	neunzehn
20 in het Duits	zwanzig
nieuw in het Duits	neu
oud in het Duits	alt
weinig in het Duits	wenige
veel in het Duits	viele
hoeveel? in het Duits	wie viel?
hoeveel? in het Duits	wie viele?
fout in het Duits	falsch
correct in het Duits	richtig
slecht in het Duits	schlecht
goed in het Duits	gut
gelukkig in het Duits	glücklich
kort in het Duits	kurz
lang in het Duits	lang
klein in het Duits	klein
groot in het Duits	groß
daar in het Duits	dort
hier in het Duits	hier
rechts in het Duits	rechts
links in het Duits	links
mooi in het Duits	schön
jong in het Duits	jung
oud in het Duits	alt
hallo in het Duits	Hallo
tot later in het Duits	Bis später
oké in het Duits	ok
wees voorzichtig in het Duits	Pass auf
maak je geen zorgen in het Duits	Mach dir keine Sorgen
natuurlijk in het Duits	natürlich
goedendag in het Duits	Guten Tag
Hoi in het Duits	Hallo

Nederlands

Duits

11 in het Duits

elf

12 in het Duits

zwölf

13 in het Duits

dreizehn

14 in het Duits

vierzehn

15 in het Duits

fünfzehn

16 in het Duits

sechzehn

17 in het Duits

siebzehn

18 in het Duits

achtzehn

19 in het Duits

neunzehn

20 in het Duits

zwanzig

nieuw in het Duits

neu

oud in het Duits

alt

weinig in het Duits

wenige

veel in het Duits

viele

hoeveel? in het Duits

wie viel?

hoeveel? in het Duits

wie viele?

fout in het Duits

falsch

correct in het Duits

richtig

slecht in het Duits

schlecht

goed in het Duits

gut

gelukkig in het Duits

glücklich

kort in het Duits

kurz

lang in het Duits

lang

klein in het Duits

klein

groot in het Duits

groß

daar in het Duits

dort

hier in het Duits

hier

rechts in het Duits

rechts

links in het Duits

links

mooi in het Duits

schön

jong in het Duits

jung

oud in het Duits

alt

hallo in het Duits

Hallo

tot later in het Duits

Bis später

oké in het Duits

wees voorzichtig in het Duits

Pass auf

maak je geen zorgen in het Duits

Mach dir keine Sorgen

natuurlijk in het Duits

natürlich

goedendag in het Duits

Guten Tag

Hoi in het Duits

Hallo

Downloaden als PDF

Vocabulaireboeken Duits

Leer Duits - Snel / Gemakkelijk / Efficiënt

Dit boek bevat een reeks woordenlijsten met 2000 van de meest voorkomende woorden en zinnen, gerangschikt op basis van hun voorkomen in dagelijks taalgebruik. Dit vocabulaireboek volgt de 80/20-regel: het zorgt ervoor dat u eerst de belangrijkste woorden en zinsstructuren leert om u te helpen snel vooruitgang te boeken en gemotiveerd te blijven.

Meer Informatie

Duits vocabulaireboek

Dit vocabulaireboek bevat meer dan 3000 Duitse woorden en zinnen die zijn gesorteerd per onderwerp, zodat u eenvoudig kunt kiezen wat u eerst wilt leren. Bovendien bevat de tweede helft van het boek twee indexsecties die als basiswoordenboeken kunnen worden gebruikt om woorden in een van de twee talen op te zoeken. De 3 onderdelen samen vormen een geweldige informatiebron voor cursisten van alle niveaus.

Meer Informatie

Top 100 Duitse woorden

Duits woordenschat 1-20

Duits woordenschat 21-60

Duits woordenschat 61-100

Vocabulaireboeken Duits

Leer Duits - Snel / Gemakkelijk / Efficiënt

Duits vocabulaireboek

Flashcards Duits

Gratis Duitse Flashcards

Gratis Leermaterialen